Schaap over de dam
Geplaatst: 21 november 2010; 15:17
Provinciale dammer koopt duur damtijdschrift
Nationale bond lost op in hoogmoed?
Loop een willekeurige speelgoedwinkel binnen en vraag een dambord. Een bakvisje in een bont T-shirt lacht onzeker haar beugel bloot onderwijl speurend naar het gewenste kleinood. Na enige tijd komt er een 12-spelendoos tevoorschijn. Jeu de dames staat op plek acht vermeld. Keurig achter her brave rijtje halma, schaken, mens-erger-je-niet, ganzenbord, molenspel, backgammon, enzovoort. Een kartonnetje met twaalf witte en twaalf zwarte plastic schijfjes. We behelpen ons met acht keer acht. Maar we juichen… het gevraagde dambord is gevonden!
Ik herinner me nog goed die mooie houten schijven waarmee mijn grote broer tegen mijn vader streed. Aan de ene kant een bloemetje, aan de andere kant een molen. Twintig witte molens tegen twintig zwarte bloemetjes. Of andersom, zo men wenste. Een heerlijk houten bord met een stevige rand. De dijk die de molens in de polder hield, de bloemen bloeiden dat het een lieve lust was.
Mijn broer Ove had op zevenjarige leeftijd het ongenoegen het ziekenhuis met een ietwat langer bezoek te mogen vereren. Het gebouw lag aan de voet van een mooie heuvel, daar waar een beekje zich bochtig westwaarts slingert. Een modern gebouw, witgekleurd. Als driejarige ging ik op bezoek bij mijn grote broer. Van honderd velden had ik nog geen weet.
Als tijdverdrijf kreeg Ove spelletjes aangeboden. Hij stelde zijn twintig op en het lukte hem succes te boeken tegen de speelse zusters. Thuisgekomen vertelde hij vol vuur honderduit over zijn eerste zegetocht.
Mijn vader haalde het eerder beschreven spel tevoorschijn en leerde zijn oudste zoon in rap tempo wat verliezen is. Mijn vader stelde zijn begeesterde zoon een beloning in het vooruitzicht. ‘Als je van me wint, krijg je één gulden!’ Mijn vader speelde zelf ook gedreven, hij gaf nimmer iets cadeau. Enige tijd later klonken er vreugdekreten in onze mooie stationswoning aan de lijn Sittard – Heerlen. ‘Ik heb van papa gewonnen!’
Jaren later – we hadden die prachtige ambtswoning ingeruild voor een gewoon rijtjeshuis – toonde Ove zijn jongste broer het prachtige spel van de vierenzestig velden. Ik stelde mijn stukken op, leerde en passant slaan, rocheren en promoveren. Ook monopoly, stratego, halma, kwajongen en barricade hadden mijn warme belangstelling. Maar het spel met die schijven… Of toch? Mijn oudste broer vertelde over die Rus en die Nederlander. Zij zouden een match spelen om de wereldtitel. En die Nederlander was beter, zo verzekerde mijn grote broer. Toch maar een partijtje spelen?
We voetbalden op het veld achter het huis, we speelden damtoernooitjes in huis. Natuurlijk won Ove altijd, maar ik werd makkelijk tweede, voor mijn precies één jaar oudere broer René en het vriendje uit de straat. Ik kon al heel goed dammen, want ik haalde altijd de zilveren medaille.
Van het een komt het ander. Menige dammer kan gelijke verhalen vertellen. In vroeger dagen was het damspel onderdeel van onze cultuur. Iedereen was bekend met het houten bord en het doosje met schijven. Ook ganzenbord, scrabble, mikado waren vast aanwezig in elk huis. De computer bleef beperkt tot kolossale kasten ergens ver weggestopt in grote hoofdkantoren van nog grotere bedrijven. De nationale en provinciale bonden kenden een vaste routine van wedstrijden, stevig vervlochten in cycli van promotie en degradatie. De jongelingen Sijbrands en Wiersma trainden zelfstandig op weg naar de top. De Rooij, Koeperman en Keller schreven hun monumentale leerboeken. Een prachtige tijd, maar deze komt niet weer.
In de tijd van nu is snelheid het parool. Computers domineren het huiselijke leven, oude spelen verstoffen onder stapels rommel ergens ver weg op zolder. Zakelijkheid is een ander begrip dat nadrukkelijk aanwezig is. En we moeten gloriëren. We moeten samenspannen. Bonden zijn gekoppeld aan nationale sportorganisaties. De samenleving wil massaal successen vieren, de aandacht komt te liggen op de top. Titels behalen, dat is het hoogste doel waarvoor het plezier van de grote groep geofferd wordt. Talenten scouten, trainers aanstellen, diamantjes slijpen, vaste mapjes, dure boekenlijsten, psychologisch verantwoorde trainingsschema’s, enzovoort. Het doel heiligt alle middelen. We gaan ervoor.
In de moderne tijd vervliegt de cultuur. De spelen dateren uit grootvaders tijd. De enkeling die het stoffige spel ontdekt, voorbij computer zijn creatieve geest wil aanscherpen, meldt zich bij de bond. Hij bestelt aldaar een bord met schijven, een paar computerprogramma’s en de zesdelige mappenserie. Hij meldt zich bij de plaatselijke damclub. Nee, niet mogelijk, hij meldt zich bij een regionale damclub. Een handjevol grijsaards heet hem welkom, hij schuift zijn eerste partijen bijeen. Hij wordt geconfronteerd met de belegen routine en hij bestelt een glaasje fris. Hij krabt zich achter de oren en berust voorlopig in zijn lot. Hij weet, de damwereld loopt op zijn laatste benen.
Beste mededammers, waar gaat het heen met ons geliefde damspel? De komende tijd zal duidelijk maken waar de Limburgse dammer staat. Slechts acht verenigingen telt onze kleine bond. Sportief knaagt de landelijke bond de banden steeds verder door. Contributie wordt gemakzuchtig eenzijdig verhoogd, ruggespraak met de achterban is er slechts mondjesmaat. Dure trainingsprogramma’s kosten geld, de provinciaal schikt in een zaaltje achteraf zijn schijven voor een nieuwe partij. Nationale bobo’s conformeren zich modern, de kleine dammer schikt zich in zijn lot. Toptalenten willen maar niet de mondiale kroon grijpen, de kostbare trainingsinspanningen ten spijt. De Limburgse modaal ontvangt vier keer per jaar het kleurrijke damspel.
Hoe lang accepteert de grote groep deze situatie? Blijft hij mak in het hok? Of bezoekt hij kordaat de wilgentuin en hangt er zijn bord? Een schaap over de dam…
Nationale bond lost op in hoogmoed?
Loop een willekeurige speelgoedwinkel binnen en vraag een dambord. Een bakvisje in een bont T-shirt lacht onzeker haar beugel bloot onderwijl speurend naar het gewenste kleinood. Na enige tijd komt er een 12-spelendoos tevoorschijn. Jeu de dames staat op plek acht vermeld. Keurig achter her brave rijtje halma, schaken, mens-erger-je-niet, ganzenbord, molenspel, backgammon, enzovoort. Een kartonnetje met twaalf witte en twaalf zwarte plastic schijfjes. We behelpen ons met acht keer acht. Maar we juichen… het gevraagde dambord is gevonden!
Ik herinner me nog goed die mooie houten schijven waarmee mijn grote broer tegen mijn vader streed. Aan de ene kant een bloemetje, aan de andere kant een molen. Twintig witte molens tegen twintig zwarte bloemetjes. Of andersom, zo men wenste. Een heerlijk houten bord met een stevige rand. De dijk die de molens in de polder hield, de bloemen bloeiden dat het een lieve lust was.
Mijn broer Ove had op zevenjarige leeftijd het ongenoegen het ziekenhuis met een ietwat langer bezoek te mogen vereren. Het gebouw lag aan de voet van een mooie heuvel, daar waar een beekje zich bochtig westwaarts slingert. Een modern gebouw, witgekleurd. Als driejarige ging ik op bezoek bij mijn grote broer. Van honderd velden had ik nog geen weet.
Als tijdverdrijf kreeg Ove spelletjes aangeboden. Hij stelde zijn twintig op en het lukte hem succes te boeken tegen de speelse zusters. Thuisgekomen vertelde hij vol vuur honderduit over zijn eerste zegetocht.
Mijn vader haalde het eerder beschreven spel tevoorschijn en leerde zijn oudste zoon in rap tempo wat verliezen is. Mijn vader stelde zijn begeesterde zoon een beloning in het vooruitzicht. ‘Als je van me wint, krijg je één gulden!’ Mijn vader speelde zelf ook gedreven, hij gaf nimmer iets cadeau. Enige tijd later klonken er vreugdekreten in onze mooie stationswoning aan de lijn Sittard – Heerlen. ‘Ik heb van papa gewonnen!’
Jaren later – we hadden die prachtige ambtswoning ingeruild voor een gewoon rijtjeshuis – toonde Ove zijn jongste broer het prachtige spel van de vierenzestig velden. Ik stelde mijn stukken op, leerde en passant slaan, rocheren en promoveren. Ook monopoly, stratego, halma, kwajongen en barricade hadden mijn warme belangstelling. Maar het spel met die schijven… Of toch? Mijn oudste broer vertelde over die Rus en die Nederlander. Zij zouden een match spelen om de wereldtitel. En die Nederlander was beter, zo verzekerde mijn grote broer. Toch maar een partijtje spelen?
We voetbalden op het veld achter het huis, we speelden damtoernooitjes in huis. Natuurlijk won Ove altijd, maar ik werd makkelijk tweede, voor mijn precies één jaar oudere broer René en het vriendje uit de straat. Ik kon al heel goed dammen, want ik haalde altijd de zilveren medaille.
Van het een komt het ander. Menige dammer kan gelijke verhalen vertellen. In vroeger dagen was het damspel onderdeel van onze cultuur. Iedereen was bekend met het houten bord en het doosje met schijven. Ook ganzenbord, scrabble, mikado waren vast aanwezig in elk huis. De computer bleef beperkt tot kolossale kasten ergens ver weggestopt in grote hoofdkantoren van nog grotere bedrijven. De nationale en provinciale bonden kenden een vaste routine van wedstrijden, stevig vervlochten in cycli van promotie en degradatie. De jongelingen Sijbrands en Wiersma trainden zelfstandig op weg naar de top. De Rooij, Koeperman en Keller schreven hun monumentale leerboeken. Een prachtige tijd, maar deze komt niet weer.
In de tijd van nu is snelheid het parool. Computers domineren het huiselijke leven, oude spelen verstoffen onder stapels rommel ergens ver weg op zolder. Zakelijkheid is een ander begrip dat nadrukkelijk aanwezig is. En we moeten gloriëren. We moeten samenspannen. Bonden zijn gekoppeld aan nationale sportorganisaties. De samenleving wil massaal successen vieren, de aandacht komt te liggen op de top. Titels behalen, dat is het hoogste doel waarvoor het plezier van de grote groep geofferd wordt. Talenten scouten, trainers aanstellen, diamantjes slijpen, vaste mapjes, dure boekenlijsten, psychologisch verantwoorde trainingsschema’s, enzovoort. Het doel heiligt alle middelen. We gaan ervoor.
In de moderne tijd vervliegt de cultuur. De spelen dateren uit grootvaders tijd. De enkeling die het stoffige spel ontdekt, voorbij computer zijn creatieve geest wil aanscherpen, meldt zich bij de bond. Hij bestelt aldaar een bord met schijven, een paar computerprogramma’s en de zesdelige mappenserie. Hij meldt zich bij de plaatselijke damclub. Nee, niet mogelijk, hij meldt zich bij een regionale damclub. Een handjevol grijsaards heet hem welkom, hij schuift zijn eerste partijen bijeen. Hij wordt geconfronteerd met de belegen routine en hij bestelt een glaasje fris. Hij krabt zich achter de oren en berust voorlopig in zijn lot. Hij weet, de damwereld loopt op zijn laatste benen.
Beste mededammers, waar gaat het heen met ons geliefde damspel? De komende tijd zal duidelijk maken waar de Limburgse dammer staat. Slechts acht verenigingen telt onze kleine bond. Sportief knaagt de landelijke bond de banden steeds verder door. Contributie wordt gemakzuchtig eenzijdig verhoogd, ruggespraak met de achterban is er slechts mondjesmaat. Dure trainingsprogramma’s kosten geld, de provinciaal schikt in een zaaltje achteraf zijn schijven voor een nieuwe partij. Nationale bobo’s conformeren zich modern, de kleine dammer schikt zich in zijn lot. Toptalenten willen maar niet de mondiale kroon grijpen, de kostbare trainingsinspanningen ten spijt. De Limburgse modaal ontvangt vier keer per jaar het kleurrijke damspel.
Hoe lang accepteert de grote groep deze situatie? Blijft hij mak in het hok? Of bezoekt hij kordaat de wilgentuin en hangt er zijn bord? Een schaap over de dam…